VERHALEN VAN GOD


















DOOR


THEO TAMMES





2009




Dit boek is voor mijn Broer Paul


VERHALEN VAN GOD


Geschreven door

THEO TAMMES



Uitgegeven door

Riverhouse Publishers



Enkele opmerkingen


De verhalen van God zijn geschreven door Theo Tammes, in Portugal, 2009.

Natuurlijk zijn ze allemaal helemaal waar, en is alles echt zo gebeurd.

Hoewel de schrijver geen enkele aanspraklijkheid heeft ten aanzien ven God´s ideen of gedrag, is het tegenovergestelde wel waar!

Omdat God nu eenmaal alle mensen, en dus mij ook gemaakt heeft, is hij wel verantwoordelijk voor mij.

God kan er natuurlijk weinig aan doen als ik me volgens hem misdraag.

Want straf komt nu eenmaal pas later voor de mensen, of beloning? Hemel of hel.

In ieder geval heeft God het ©copyright voor de hemel en de aarde,

en Theo Tammes heeft het ©copyright voor dit boek, verhalen van God.



© copyright by

Theo Tammes


Casa Azul

Porto do Paul

Pernes

2000-500

Portugal

email theotammes@gmail.com

website

http://theotammes.yolasite.com/







2

INHOUDSOPGAVE






Hoofdstuk 1 Het eerste verhaal van GOD bladzijde 4

Hoofdstuk 2 Nog een verhaal van GOD bladzijde 6

Hoofdstuk 3 GOD heeft vakantie maar moet toch werken! bladzijde 10

Hoofdstuk 4 GOD’s plannen zijn van de Duivel bezeten bladzijde 14

Hoofdstuk 5 IS GOD een paardendief? bladzijde 18

Hoofdstuk 6 Wat is er in Hemels naam aan de hand? bladzijde 24

Hoofdstuk 7 Te lucht, te water en ter paard, op reis, op reis! bladzijde 27

Hoofdstuk 8 Vragen en antwoorden. bladzijde 31

Hoofdstuk 9 Narigheden in de hemel bladzijde 35

Hoofdstuk 10 Laat me met rust! bladzijde 36

Hoofdstuk 11 Zorgen voor de toekomst! bladzijde 39
































HET EERSTE VERHAAL VAN GOD




"Ja",zei het mannetje. "Toch maar eens weten of GOD al dan niet bestaat!"

En hij riep de ruimte in : "Besta je wel GOD?"

Geen antwoord.

Hij dacht hier even over na, en besloot het nog maar eens te proberen.

"Besta je wel, GOD?"

En hoe hij ook luisterde, hij hoorde geen antwoord.

"Maar dat bewijst nog niks", zei het mannetje tot zichzelf.

En ook de volgende dag riep hij de ruimte in, maar nu riep hij het tegenovergestelde.

"Dus je bestaat niet, GOD?"

Geen antwoord.

Het mannetje riep nog meerdere malen op dien dag de ruimte in: "Dus je bestaat niet, GOD?", maar er was geen enkele reactie.

"Dat is nog steeds geen enkel bewijs", zei het mannetje tot zichzelf, maar hij wilde toch wel graag weten of GOD bestond of niet.

Dus hij dacht eens eventjes diep na, of probeerde het in elk geval.

"Nu dan", zei hij tot zichzelf. "Veronderstel dat de meeste mensen een behoefte hebben om aan GOD te geloven, en dat denk ik wel, waar komt dan deze behoefte vandaan? Zou het niet zo zijn, dat GOD die behoefte in de mensen gecreëerd heeft?"

En hij riep de ruimte in, "Alleen GOD kan de behoefte om in GOD te geloven in de mensen opgewekt hebben, dus hij moet wel bestaan."

Omdat daarop ook niet meteen een antwoord terug kwam, zuchtte het mannetje maar eens diep, en zei, "Tja, GOD moet dus wel bestaan, maar hij zal het wel te druk hebben met al die andere zielen die iets van hem willen om naar mij te luisteren. Toch jammer."

"Wel nee", zei GOD toen. "Natuurlijk niet. GOD heeft het nooit te druk, GOD heeft immers alle tijd van de wereld! Maar soms wil hij gewoon geen antwoord geven."

Het mannetje was zo blij met deze mededeling, dat hij bijna een hartinfarct

kreeg.

GOD moest hem eens goed op de schouders kloppen en zeggen, "Rustig maar aan, het gaat wel, het komt wel."Maar toen het mannetje eenmaal over zijn grootste geluk heen was, zat hij toch weer vol met vragen.

"En die hemel nou? Woont GOD daar nu echt?"

"Natuurlijk niet en natuurlijk wel", zei GOD.

"Tenslotte kan ik overal en nergens zijn, of overal op hetzelfde moment.

Of nergens, als ik niet gevonden wil worden."

"Nou ja, toemaar", zei het mannetje. "En dat gezeur over ons best doen en zo, en al dat ons goed gedragen voor de Heer? Is dat nou allemaal waar of niet? En hebben wij nu vrije wil of niet?

Of wordt zogenaamde slechte vrije wil gewoon bestraft?"

GOD gaf daar vooreerst geen antwoord op.

"Dus die vrije wil valt wel mooi tegen!", zei het mannetje. "Als we het niet goed doen gaat ons iets of alles tegenzitten en voelen we ons beroerd!

Toch niet zo echt demonstraties, als je het mij vraagt. Dat klinkt meer zo alsof GOD gewoon een beetje met ons spelen wil."

Nou, daar kreeg hij wel antwoord op, want GOD wil niet graag in twijfel getrokken worden, en al helemaal niet beschuldigd worden van manipulatie.

"Ja zeker wel natuurlijk niet. Jullie mogen je allemaal net zo slecht gedragen als je maar wilt! GOD heeft daar geen last van en ik bestraf ook niemand. Maar het heelal of de natuur vind dat niet goed. Op de een of andere manier worden goede keuzes en juiste daden beloond, en slechte daden bestraft. Wel niet altijd tegelijk, er moet soms wel wat gewacht worden, maar daar heeft GOD niks mee te maken!"

"Ja, dat is even een mooie manier om van je verantwoordelijkheid af te komen", zei het mannetje, en hij ging nog maar eens wat zitten te peinzen.

GOD glipte er van tussen en ging voor de verandering maar eens naar de kapper.














NOG EEN VERHAAL VAN GOD




Toen GOD eenmaal vond dat hij genoeg met het mannetje gepraat had verdween hij.

Eventjes, heel eventjes, dacht hij aan al zijn alledaagse dingen, naar engelen kijken en luisteren, gebeden vervullen en al dat, maar hij had er gewoon geen zin in.

De schepping liep meestal best zonder hem, en GOD vond dat het zo goed was. Dat was tenslotte het hele idee achter al dat harde werk geweest!

Iets maken dat door kan blijven draaien zonder gezeur de hele tijd.

Hij strekte zich eens uit, en begon gedachten spelletjes te spelen.

Even later hield hij daar weer mee op, krabde wat aan zijn kin en zijn kruin, en plukte een paar baardharen uit.

Een daarvan veranderde hij in een man, en een in een vrouw.

Daarna krabde hij een beetje eelt van zijn duim en maakte daarvan een leuk ouderwets kroegje, zoals ze wel in 1720 of 1730 in Amsterdam te vinden waren.

De man en de vrouw werden de oudere kroegbaas en zijn vrouw, en voor de grap noemde GOD hen Adam en Eva.

Aan de achterkant van het kroegje was een biljart kamer, en GOD speelde daar menig partijtje.

Hij zag eruit als een keurig oud mannetje,dronk zijn echte ouderwetse Amstelbier in grote glazen met grote regelmaat, en rookte zware sigaren.

Adam moest hem bedienen en onderhouden, en Eva zorgde voor het schoonmaken, opruimen en eten koken.

Een tijdje lang had GOD veel plezier.

Af en toe speelde hij een partijtje biljart met andere gasten, maar zelfs als hij verloor verloor hij zijn goede humeur niet.

Na een tijdje merkte GOD op dat Eva wat sikkeneurig werd, en toen het niet beter werd, ondanks zijn zeggen, creëerde hij op een goede dag een leuk jong meiske, nogal aantrekkelijk, dat aan de deur kwam kloppen en om werk vroeg.

Zoals GOD voorzien had, viel Adam meteen voor het mooie stuk. En natuurlijk hadden ze juist een hulp-serveerstertje nodig!

"Nietwaar, patroon?" Dat was aan GOD gericht.

GOD zag de boze jaloersheid op Eva,s gezicht en dacht, "Jij zal genoeg gestraft gaan worden."

En gul vertelde hij Adam dat ze inderdaad net een meiske nodig hadden.

Zo werd ze op staande voet in dienst genomen. Ze bleek Liesbeth te heten, en binnen de kortste keren had ze alle mannen in de kroeg achter haar aan. Maar ook onder de duim.

Eva was wit van ellende, en begon hoofdpijn en te krijgen.

GOD glimlachte.

" Ik heb je gewaarschuwd, meiske", zei hij zachtjes.

Adam liep allen nog maar op veren door de gelagkamer, en zag weder mensen nog dingen.

Hij wist niet meer of het dag of nacht was.

Kortom, hij was heel verliefd.

GOD speelde biljart, dronk zijn bier en rookte zijn sigaren.

Dat is het leuke ervan GOD te zijn, je kunt alle slechte dingen doen, eten en drinken wat je maar wil, en je hebt nergens last van.

Want GOD staat boven het lichamelijke, ten einde dan.

Het mannetje dat zo graag moeilijke vragen stelde, was ondertussen bezig met zijn gewone werk.

Dat stopte hem echter niet om nog wat na te denken, want hij wou nu eenmaal alles graag weten en begrijpen.

En weer bleek dat er in al die oude spreuken een bende waarheid zit. De Duivel zit in een klein hoekje!

Jazeker, hij zit ook wel eens ergens anders, maar als je kleine hoekjes vergeet voor een tijdje, dan kan je daar best een duiveltje in vinden.

Nu is de duivel natuurlijk een mooi persoon. Afgewezen Engel, Vijand van GOD omdat hij te slim was. Of zo.

In elk geval kwam de Duivel op een goede dag het Mannetje dat moeilijke vragen stelde tegen, en was zeer gecharmeerd.

Meteen veranderde hij zichzelf in een keurige meneer, in een pak, netjes eruit ziende alsof hij een jurist of vertegenwoordiger was.

Heel beleefd hield hij de deur open voor ons mannetje, toen hij zag dat deze een winkel binnen wilde stappen.

Vriendelijk vroeg hij hem of hij hem ook maar ergens mee van dienst kon zijn.

Nu kon je dat mannetje dat moeilijke vragen stelde makkelijk in de luur leggen, even aardig en beleefd tegen hem zijn en hij geloofde heilig dat je fantastisch was.

Zo geraakte hij spraaks met de Duivel, die zeer genoot.

Maar hij moest oppassen, want te meer de Duivel genoot, de meer trachtten zijn horens te voorschijn te komen, groeiden soms zelfs door hoed-randen heen, en zijn bokkenpoten werden vaak langzaam zichtbaar als hij niet oppaste.

Maar op dat moment merkte ons mannetje daar helemaal niks van.

"Zo zo", sprak hij. "Ge zijt buitengewoon beleefd en interessant".

En hij regelde zijn inkopen en liep daarna gezellig klepperend met de Duivel door de straten van de stad.

"Een kopje koffie, misschien?"vroeg de Duivel.

"Als ik U mag uitnodigen graag", antwoordde het mannetje.

En zo belanden ze in een keurig cafeetje en genoten van een kop echte goeie Hollandse koffie.

"Een jenevertje misschien?"informeerde de Duivel.

"Wel, nu ge het voorslaat, waarom ook niet", antwoordde ons mannetje.

En zo geraakten ze aan de sterke drank.

Dat was natuurlijk opzet van de Duivel, want alcohol maakt nu eenmaal de tongen los, en bovendien verzwakt het het kritische denken.

En het mannetje begon te praten over zijn werk en de Duivel luisterde aandachtig.

Later begon het mannetje over filosofie te zeuren, en zelfs van GOD en de Duivel te spreken.

Daar had deze al lang op gewacht!

De Duivel liet hem wat kletsen, en vroeg toen beminnelijk of hij alles geloofde wat men zo over de Duivel zei?

"Welnu", sprak het mannetje, "voorwaar er zal wel veel overdreven worden."

"Maar ik zie niet in waarom GOD die Duivel gewoon maar laat bestaan."

Dat was zelfs voor de duivel zelf een m moeilijke vraag.

"Misschien wilde GOD gewoon het leven een beetje op-peperen?"vroeg hij zich af.

"Maar ge ziet hoe alles slechte in de wereld aan de Duivel toegeschreven wordt. En als dat al allemaal waar zou zijn, is GOD dan zo almachtig?"

En het mannetje had daar niet goed een antwoord op.

"Ik zie het zo", zei de Duivel. "Als iemand iets wil en hij of zij kan dat krijgen, dan is dat toch prachtig. Dan is dat toch goed en niet kwaad?"

"Als GOD ons onze verlangens gegeven heeft, en wij kunnen ze bevredigen, dan is dat toch prachtig! Dat kunnen wij toch niet verkeerd gaan noemen?"

En zo pratende doken de twee nog maar eens in een ander kroegje.

Op de een of andere manier smaakte juist die dag elk jenevertje beter dan het vorige, en ons mannetje begon al flink dronken te worden. 7

Maar om de Duivel dronken te krijgen is heel wat meer nodig. Het is niet onmogelijk, maar zeker zeer moeilijk.

Maar zelfs de Duivel let wel eens wat min er op na enige tientallen borreltjes, dus toen ze eindelijk bij goed geluk GOD´s eigen kroegje binnen wankelden om nog eens een glaasje te pakken, had de Duivel het niet meteen in de gaten.

"Och wat leuk", zei hij, toen hij de biljarttafel zag. "Kom, laat ons eens een potje biljart spelen."

Want hoe gek het ook klinken mag, GOD en de Duivel vinden allebei biljarten leuk. Dat is vreemd om te geloven, maar echt waar.

Liesbeth schoot de glaasjes vol, Eva waste glazen af, en Adam leek net een echte ouderwetse kroegbaas, terwijl de Duivel en ons mannetje hun jenevertjes dronken en biljart speelden.

"Adam", zei GOD zachtjes. "Ga eens even gauw een flink stuk sterk touw halen, en breng ook een goeie sterke zak mee!"

"En als je terugkomt, kruip je onder de tafel en haal die Duivel onderuit. Dan zullen we hem wel even goed verpakken en van hem af geraken."

Zo gezegd, zo gedaan. Zwijgend gleed Adam onder de tafel, fluks een lus om de bokkenpoten van de Duivel, en trekken maar! Daar lag hij al gevallen op de grond.

Nu kan de Duivel zich natuurlijk normalerwijze makkelijk uit zulke moeilijkheden redden, maar ons mannetje zocht net dit moment uit om flauw te vallen, en landde bovenop de Duivel.

Eventjes maar vergat deze al zijn spreuken en tovermiddelen, maar dat was genoeg voor Adam en GOD samen.

Ze rolden hem strak in het touw, knoopten eindeloze sterke knopen erin en stopten hem toen in de grote jutezak.

Nou had GOD eens echt plezier. "Dank je wel, Adam. Dat was prima gedaan. Je vangt niet elke dag zulke vissen!"

"Nu nog even in het dichtstbijzijnde grote vuur gooien, en we zijn voor een tijdje van dat meneerke af!"

En samen pakten ze de zak met de Duivel erin beet en droegen hem naar IJmuiden, om de Duivel in het heetste vuur van de hoogovens te gooien.

Daarna konden GOD en Adam weer naar huis.

Ondertussen had Eva het bewusteloze mannetje bijgebracht, om uit te vinden hoe hij heette en waar hij woonde.

Daarna viel hij weer in coma, maar Eva wist genoeg. Nogal sterk zijnde, droeg ze hem gewoon over haar schouder en leverde hem thuis af.

Dus toen GOD en Adam eindelijk thuis kwamen, vonden ze alleen het 8

stuk op hen wachten. GOD nam nog maar eens een biertje en ging naar bed.

Adam en Liesbeth zagen de kans schoon, en grepen deze meteen aan.

Binnen de kortste keren waren ze in de echtelijke bedstee druk bezig te neuken.

GOD kon dat helemaal niks schelen, maar toen Eva even later eindelijk thuis kwam en deze twee op heterdaad betrapte, zag ze rood.

Het dichtstbijzijnde voorwerp grijpend, wat bleek een grote koperen pook te zijn, sloeg ze er als een furie op los.

Het meiske werd meteen ernstig gewond, en viel bewusteloos op de grond.

Adam probeerde zich te verdedigen, maar het zag er slecht voor hem uit.

GOD zag het een tijdje aan, maar toen veranderde hij Adam in een zieke oude wolf, Eva,s poker veranderde in een oude haarborstel, en Liesbeth ontsnapte door een open raampje als duif.

Zo eindigde een van de leukste dagen van GOD.
























9

GOD HEEFT VAKANTIE MAAR MOET TOCH WERKEN




Voor een tijdje maakte GOD vakantie op het eiland Texel. Hij vond het daar heel gezellig, en ging vaak naar het strand om te wandelen, soms zelfs om te zwemmen. En hij at heel wat ijsjes.

GOD had zo zijn zwakke plekken.

Hij verbleef in een keurig pensioen, gedroeg zich voorbarig, en heette officieel mijnheer Willemse.

Af en toe moest hij naar de hemel om zaken te regelen, maar meestal was hij gauw weer terug.

De Italiaanse ijsverkoper kende hem al goed, en wist precies welk ijsje hij hem aan kon bieden.

Maar op een goede (of slechte) dag, ging alles helemaal mis.

Eerst vergat hij zijn portemonnee, zodat hij geen ijsje kon kopen., daarna struikelde hij en verzwikte zijn enkel heel lelijk. Vervolgens werd hij door een hond gebeten! Dat was nog nooit eerder gebeurd. In wat voor gedaante dan ook, GOD was nog nooit door iets of iemand gebeten!

Om opgave van de beet te doen moest hij naar het politiebureau, alwaar hij even, heel eventjes maar zijn geduld verloor, en een jong agentje voelde zich beledigd, en gaf GOD een boete.

Ook dat was nog nooit eerder gebeurd.

Toen het allemaal een beetje te veel voor hem werd, besloot GOD Texel maar te verlaten, en ietsjes te gaan wandelen over de zee.

Natuurlijk had Jezus dat kunnen lopen over water van zijn vader geërfd.

Hij was nogal van slag af, en daarom merkte hij niet goed wat hij aan het doen was. Zoals gewoonlijk veranderde GOD zichzelf in een reus om over het water te lopen. Op de een of andere manier voelde dat beter aan.

En terwijl de Waddenzee net als altijd bewoog tussen eb en vloed, wandelde GOD over de wateren.

Totdat hij plotseling voelde dat er een splinter in zijn voet stak, en hij luid gekraak en een zeer boze stem hoorde.

"He, wat zou dat! Kun je niet uitkijken , lelijke grote kerel! Durf je wel tegen kleintjes? Ga van mijn boot af, lelijkerd!"

Even later klonk allerlei geluid van zinkende dingen en het blob blob van opstijgende water, gevolgd door een klein stemmetje,"Help, ik kan toch niet zwemmen!"

Hierop greep GOD naar beneden, en vond er een jochie van een jaar of 10 tien al tot zijn nek in het water. GOD tilde hem omhoog en zei:

"Over een uur of zo komt de eb in, dan kun je hier gewoon staan!"

Maar het ventje wilde daar niks van weten. "Over een uur of zo ben ik al lang verdronken, en dichter bij de hemel dan bij de bodem van de zee", verkondigde het ventje.

"Wat was je nou allemaal aan het doen, daar beneden?",wou GOD weten.

"Gewoon aan het zeilen", zei het ventje. "Ik was gewoon aan het zeilen toen U grote idioot gewoon op mijn bootje stapte!"

En het ventje was nu echt kwaad en verontwaardigd, zijn rode bakken schitterden, en zijn blauwe kijkers schoten vuur.

Het was zo vermakelijk dat GOD haast in lachen uitbarstte.

"Toemaar, toemaar!", zei hij echter. "Het spijt me buitengemeen. Ik had echt niet op jouw en je bootje willen stappen. Alstublieft, vergeef me.

Ik denk dat ik gewoon te druk bezig was met nadenken om op te letten wat ik aan het doen was."

Het ventje wist natuurlijk niet dat in feite de reus GOD was, en dat het zeer ongewoon is dat GOD zich verontschuldigde. "Je mag me dan wel gered hebben", zei het ventje. "Maar hoe kom ik nu naar huis en hoe krijg ik ooit een andere boot?"

Hierop had GOD niet zo één twee drie een antwoord,en hij moest zich even wat aan zijn kruin krabben om zich te bezinnen.

"Hm", zei hij. "Hm. Weet je misschien toevallig waar dat bootje van jouw gemaakt is?"

Het ventje antwoordde meteen, "Mijn boot is gemaakt door Meester Duivenslag op Terschelling, en die woont vlak bij ons."

"Nou", zei GOD, "Dan gaan we naar meester Duivenslag en vragen hem om een nieuwe boot voor je te bouwen!"

En het ventje vond dat allang goed.

Op Terschelling aangekomen veranderde GOD zichzelf en Keesje weer van maat, en als gewone mensen maakten ze zich op weg naar Meester Duivenslag.

"Ja, daar is het", zei Kees. En hij wees naar een grote oude schuur.

"Hij heeft geen bel of zo, ge moet gewoon maar kloppen en binnen stappen, en luid Hallo zeggen".

Hetgeen GOD meteen deed. Overal in het halfduister van de grote schuur lagen stapels planken en balken. Verderop waren er een tiental boten en bootjes in verschillende stadia van klaar zijn overal neergeploft, en ergens achterin was Meester Duivenslag zelf bezig met het schaven van een dikke balk. 11

GOD vond het allemaal erg interessant.

"Wat een vooruitgang vergelijken met Noah", zei hij tot zichzelf.

"Hallo Meester", sprak GOD.

"Ik wilde graag dat je voor dit jongetje Kees meteen een nieuwe boot maakt, net zoals hij had, want ik heb hem kapot gemaakt. En beloofd dat hij een nieuwe zal krijgen".

Nou had GOD gewoon heel makkelijk zelf een nieuwe boot kunnen maken door een wonder te verrichten, maar daar dacht hij gewoon helemaal niet aan, en zo gebeurde dat niet.

Meester Duivenslag was echter niet zomaar iemand.

"Oh ja, die Kees, die ken ik wel. En inderdaad had hij een prima boot.

Maar ik heb geen tijd om een nieuwe boot voor hem te bouwen, ik ben het hele jaar al vol geboekt, en kan amper vooruit met al wat ik al beloofd heb te doen. Dus kom volgend jaar tegen deze tijd maar eens terug".

En daarmede draaide hij zich om, bromde wat in zij baard, en keerde naar zijn werk terug.

Heel even had GOD hier niet van terug, maar toen schoot de hete vlam van woede door hem heen. Dat ook maar iemand op deze aarde het lef had om neen te zeggen tegen GOD!

En hij gaf Meester Duivenslag zo'n enorme geestelijk dreun, dat die er bewusteloos bij neerviel.

Toen Meester Duivenslag een tijdje later weer ontwaakte, had hij een les geleerd. Hoewel hij nog steeds niet wist wie die mijnheer was, wist hij drommels goed dat hij belangrijk en heel sterk was, en zeker heel goed wist wat hij wilde. En sinds hij een nieuwe boot voor Keesje wilde, was het duidelijk beter die boot maar meteen te gaan bouwen.

Alle anderen moesten maar wachten. Alle wetten en normale regels waren duidelijk van de baan, dus, aan het werk!

Hij gromde wat en mompelde wat, en begon toen Keesje te ondervragen, over de lengte van de boot, de breedte, de hoogte van de mast en de lijn van het roer. Even later was hij druk bezig met een stompje potlood op de achterkant van een oude envelop berekeningen te maken en een schets van de nieuwe boot.

"Ja, ja", zei hij. "Dat kon ik me dus toch wel goed herinneren. En de mast zou juist tot de hoogte van de zolder komen, Keesje?"

En Keesje knikte, en dacht van wel, en Meester Duivenslag was al gauw in eindeloze berekeningen verdiept.

Na een tijdje keek hij op en zei, "Jij mag nu wel naar huis toe gaan Kees, en je ouders vertellen wat er allemaal gebeurd is. 12

En deze heer blijft maar hier, want ik zal hulp nodig hebben met die boot, en U kunt hier wel in een hoekje slapen, en tegelijkertijd Nachtwaker spelen.

En hoe was de naam ook alweer?"

Daaropheen noemde GOD zichzelf mijnheer Vruchtwater, beweerde dat hij origineel uit Emmercompascum kwam, en altijd al geïnteresseerd was geweest in boten bouwen.

En natuurlijk wilde hij graag helpen!

Zo gebeurde het dat GOD samen met het ventje Kees assistent-botenbouwer werd in een schuur op Terschelling, en dat hij ook de nachtwacht op zich nam.

Eigenlijk vond hij het allemaal best interessant, en het werk ging goed vooruit. Keesje kwam alle uren die hij kon, als hij niet op school moest zijn of zijn ouders helpen, en meester Duivenslag begon zelfs af en toe te neuriën.

S 'nachts had hij tijd zat om de hemel te bezoeken en zijn normale dingen te regelen, want er gebeurde nooit iets in of met de schuur. Toen de nieuwe boot klaar was en te water gelaten werd, was het tijd voor GOD om afscheid te nemen.

"Ik kan je niet als eventuele reus achterlaten", zei GOD. "Maar als je ooit in moeilijkheden zit met water en verdrinken en zo, vergeet dan niet dat je nog steeds, net als ik, over het water kan lopen!"

En zo gebeurde het af en toe rond die tijd i n de Waddenzee dat de mensen zich afvroegen of ze nou echt gek aan het worden waren, als ze een klein ventje over de zee zagen lopen.

GOD krabde wat in zijn baard, mompelde wat, en ging er van door.













13

GOD’S PLANNEN ZIJN VAN DE DUIVEL BEZETEN




Natuurlijk kwam de Duivel na enige tijd weer boven water. Als een Phoenix rees hij uit de as, want zolang als de wereld bestaat kun je niet zo gemakkelijk van hem afkomen.

En omdat hij vond dat hij een appeltje te schillen had met GOD, begon hij nu de nedergang van de mensheid op lange termijn te plannen. Hij begon voor het eerst zijn hersenen eens goed te gebruiken en dacht na over de mensen en hun zwakheden.

Gier, vond de Duivel, het willen hebben wat je niet toekomt en niet toestaat, die gier vond de Duivel buitengewoon aantrekkelijk.

"Daar kan ik bijna alle zielen mee pakken", sprak hij tot zichzelf.

Hebzucht, dacht de Duivel, zou vele mensen in zijn macht brengen.

Zo begon hij zijn campagne, en het bleek over de jaren dat hij heel veel succes had. In verschillende landen nam hij verschillende gestaltes aan.

In Nederland werd hij mijnheer Renselaar, hoofd van de commissie van speciaal advies aan de regering, en op die wijze had hij heel wat in de melk te brokken zonder te veel in de gaten te lopen.

In Duitsland heette hij Herr Kronenberg, en was ook lid van een adviescommissie voor de regering.

In Groot Brittannië was hij gewoon mijnheer Smith, hoofd van de speciale dienst voor geheim advies aan de regering.

In alle gevallen had de duivel buitengewoon veel succes, terwijl hij haast niet opviel.

Meer geweld, meer wapens, meer scheidingen, het gezin als een institutie kapot maken, iedereen aan de verslavende middelen, en na de seksuele revolutie een leuke ziekte zoals Aids die iedereen wel even te pakken zou krijgen.

De Duivel had inderdaad diep nagedacht, en vele zwakke plekken in de menselijke natuur bloot gelegd. Mijnheer Renselaar ging aan het werk.

En omdat zijn plannen op de lange termijn waren aangelegd, werden ze niet door de andere regerenden waargenomen, daar die slechts korte termijn plannen kenden en begrepen.

Meteen resultaat, of vergeet het maar, dat is politiek voor hier en nu!

In Amerika had de Duivel het meeste succes, en hij glimlachte vaak als hij aan Amerika dacht.

En als de Duivel glimlacht, is er zeker iets ergs aan de hand. 14

Onze man die zo graag moeilijke vragen stelde werd op een goede

dag door zijn werk overgeplaatst naar Den Haag. Om de stad te leren kennen ging hij 's avonds vaak uit. Hij bezocht tentoonstellingen, concerten, cabarets, en ging zelfs naar de film af en toe. Hij dronk verschillende glaasjes in talloze barretjes, had dozijnen kopjes koffie in verschillende cafeetjes, en was kortom, druk bezig.

In het weekeinde waren er lange strand-wandelingen, en bezoeken aan verschillende museums, ook de restaurants werden op zondag getest.

Hij ontmoette mijnheer Renselaar voor het eerst in een groot café, en op de één of andere manier geraakten ze aan de praat.

Daarna kwam het zo uit dat hij mijnheer Renselaar zo’n twee a drie keer per week ergens ontmoette. Dan maakte ze natuurlijk een praatje.

Ons mannetje er zeker geen idee van dat dat met opzet gebeurde.

Omdat ons mannetje nog steeds vol zat met vragen over God en de Duivel, kwamen zij daar vanzelf over te spreken. De Duivel luisterde aandachtig naar ons mannetje, bewonderde sommigen van zijn ideeën, en begon heel langzaam en voorzichtig uit te leggen wat de Duivel allemaal in het geniep aan het doen was.

Dat bleek heel wat te zijn.

"Je ziet wel", zei mijnheer Renselaar, "Dat de wereld naar de Duivel gaat! Steeds meer oorlogen, geweld, agressie. Zelfs het aantal verslaafden stijgt dagelijks! En scheidingen, ja gewoon niet te geloven, alsof het zo hoorde!

Gewoon verschrikkelijk. En die grote seksuele vrijheid, die revolutie, niet te geloven! En nu maar zien wat er gebeurd. Ja, ja, alles met iedereen naar bed, en nou allemaal Aids krijgen. Dat kan alleen maar door de Duivel bedacht zijn".

En ons mannetje moest hem wel gelijk geven.

De Duivel was echt heel trots op de uitvinding van Aids. Dat bracht hem meer zielen toe dan wat dan ook, hoewel cocaïne en heroïne ook heel goede oogsten van zielen binnen brachten.

"En waarom zou God dat allemaal toelaten?", vroeg de heer Renselaar aan ons mannetje.

"Gewoon omdat God helemaal niet zo almachtig is. En kijk maar eens om je heen. Lege kerken, niet genoeg nieuwe priesters en dominees.

De mensen hebben gewoon geen zin meer in God en zijn ouderwetse ideeën."

Ons mannetje was terneergeslagen, en had weinig toe te voegen aan de mededelingen van mijn heer Renselaar. Deze ging nog even door. "Het lijkt wel alsof de Duivel aan het roer zit", zei hij. 15

"En iedereen krijgt tegenwoordig kanker ook nog".

Dat was allemaal waar, en ons mannetje kon wel huilen van machteloosheid. Het hele leven leek ineens gewoon verschrikkelijk, en al het plezier verdween.

Omdat hij telkens weer die mijnheer Renselaar tegenkwam, en hij steeds meer hoorde over de Duivel en zijn verschrikkingen, begon onze man ietsjes gedeprimeerd te worden. Het leek echt wel alsof God er helemaal niet meer was, of zich niet meer om de mensen bekommerde.

De wapenindustrie deed het prachtig, de mensen waren egoïstischer dan ooit, het geld werd aanbeden, en van God was geen spoor te bekennen.

Wat was er toch allemaal aan het gebeuren?

Maar wat hij echt niet begrijpen kon: "Hoe kon God dat nu toch allemaal toelaten?"

De volgende keer dat ze elkaar ontmoetten zij hij tegen mijn heer Renselaar: "En al dat liegen en stelen! Dat kan toch niet en dat mag toch niet! En al die pornografie op de televisie? Schandelijk toch en zeker weten verboden bij de wet. Maar waar is de politie als je ze nodig hebt?"

Na nog een glaasje voegde hij eraan toe: "En waar is die politie nu helemaal tegenwoordig? Je ziet ze alleen maar als ze je een bon willen geven!"

Daar had hij groot gelijk in, ons mannetje. De Duivel, in gedaante van mijnheer Renselaar genoot ervan met volle teugen.
"Ja", zei ons mannetje, "De wereld is hard bezig te veranderen, maar het is echt niet allemaal verbetering."

Hij was druk bezig na te denken over van alles dat hij van mijnheer Renselaar vernomen had. Dat bijvoorbeeld de Duivel zelf de televisie uitgevonden had om de mensen makkelijker te manipuleren en ze stom te houden.

Dat was wel een beetje veel gezegd, maar wel heel erg.

En al die nieuwe ziektes, en al die steeds meer wordende kankers, waar kwam het toch echt allemaal vandaan?

Hij kwam er niet uit en begon een beetje meer gedeprimeerd te worden.

Hij probeerde ergens anders aan te denken, maar dat viel niet mee. Als hij aan al die verslaafden dacht, al die cocaïne en heroïne, dan griezelde hij gewoon.

Juist die nacht trok er een zwaar onweer over de stad, en toen de bliksem in zij voortuin insloeg terwijl hij net stond te kijken, kreeg ons mannetje zo’n enorme schrik dat hij gewoon begon te huilen.

Dat was al in geen jaren meer gebeurd. 16

Hij was zo ellendig dat al die nare verhalen over de macht van de Duivel allemaal naar boven kwamen en overliepen.

Luid jammerde hij om God, en GOD hoorde zijn geklaag en luisterde

en antwoordde.

GOD wist allang alles af van de gedaante die de Duivel had aangenomen, en hij wist precies wat die mijnheer Renselaar allemaal had zitten te vertellen. De waarheid was dat hij al een tijdje had zitten te wachten op een hulpkreet van ons mannetje.

"Kom maar even boven hier bij mij in de hemel", zei GOD. En hij stuurde een paar engelen om ons mannetje behoedzaam maar zeker snelletjes naar de hemel te transporteren.

Op een mooie wolk gezeten, liet GOD zijn benen over de rand naar beneden bengelen, en ons mannetje durfde dat ook aan, nadat GOD hem verzekerd had dat het kon en niet gevaarlijk was.

"Ja", zei GOD. "Vertel nu maar eens wat er allemaal aan de hand is!"

En ons mannetje vertelde en vertelde, en inderdaad, als dat allemaal waar zou zijn, zou het er slecht voor GOD uitzien.

Maar toen GOD lang genoeg naar ons mannetje geluisterd had barstte hij in lachen uit!

Hij lachte zo hard dat de hemel ervan weerkaatste, en alle engelen ook maar begonnen te lachen.

"Ha ha ha, die Duivel toch!" kon GOD er met moeite na een tijdje uitbrengen.

"Arme stakker, en jij geloofde dat allemaal echt?"

En weer schudde GOD en de hemel met gelach.

Daarna begon GOD aan ons mannetje uit te leggen dat de Duivel alleen maar aan het helpen was met GOD’s plannen, en dat juist het openleggen van zwakke plekken in de menselijke natuur heel belangrijk was.

"Hoe kan ik anders op de lange duur de mensheid verbeteren? vroeg GOD.

En hij had een goed lang gesprek met ons mannetje,voordat hij hem weer naar beneden stuurde.








17

IS GOD EEN PAARDEN DIEF?




God zat lekker te vissen aan het kanaal Almelo-Nordhorn, op een mooie zomerse ochtend. Het was nog steeds vroeg, weinig mensen en geen trekschuiten omdat het Zondag was.

De vissen beten, zijn flesje jenever lag af te koelen in het riet, en in het mandje achter op zijn fiets zaten broodjes en een thermoskan met koffie.

Zo vond hij het leven op het moment prachtig

Af en toe een borreltje, en de broodjes bewaren voor later. Het was gek dat GOD op het moment steeds weer in Nederland uithing, zelfs de Hemel was voor een tijdje boven Nederland geparkeerd. GOD voelde zich haast fijn in zijn Hollandse huid. Maar hij voelde zich nooit echt helemaal fijn, welke gedaante hij ook aannam. Zelfs als Engelsman of Fransman voelde hij zich niet beter.

Om een uur of tien kwam een boerenknecht die twee paarden geleidde voorbij. GOD maakte een praatje met hem en bekeek de paarden goed.

Hij dacht dat het prima, sterke jonge paarden waren."En waar moet je ze nou helemaal naar toe brengen?" vroeg GOD. "Naar de notaris in Almelo. Die gaat ze kopen. Dertig zilverstukken heeft hij voor die twee aangeboden, en mijn baas heeft geld nodig", zei de knecht.

"En heeft jouw baas misschien nog andere paarden te koop?" vroeg GOD.

"Jawel", zei de knecht. "Nog wel een stuk of twee, maar die wilde hij pas van de winter verkopen. Niet zolang het voer voor niks langs de weg groeit!"

De boerenknecht maakte nu aanstalten om door te lopen, maar GOD hield hem tegen. "Ik zou jouw baas wel twintig zilverstukken per paard aanbieden", zei hij.

"Maar ik moet minstens vier paarden hebben. Zou je denken dat hij die andere twee ook wel zou willen verkopen voor een goede prijs?"

En de knecht vertelde aan GOD dat zijn baas alles wat hij bezat wel voor een goede prijs zou verkopen, vrouw en al!

"Nou", zei GOD, "Keer dan maar om met paard en al, we gaan samen eens met die baas van jouw praten". En zo gezegd, zo gedaan.

GOD had namelijk net besloten dat hij naar Mongolië zou gaan, en daar had je paarden nodig. En als hij ze nu al kocht, dan konden ze allemaal aan mekaar wennen.

De knecht wees de weg naar een mooie boerderij, weiden vol met 18 roodbonte koeien, de echte Twentse koeien, en twee veldjes vol met allerhande paarden!

"Oh!", zei GOD. "Maar jouw baas heeft dozijnen paarden!"

"Ja", glimlachte de knecht. "Hij houdt nogal van die beestjes".

Het werd een gezellig bezoek. De boer stond op het punt de knecht de levieten te lezen toen GOD uitlegde dat het allemaal zijn schuld was en dat hij minstens vier paarden wilde kopen. Dus toen moesten allerhande paarden bekeken worden, en getest en geknepen, muilen werden opengedaan om tanden te bestuderen, hoeven opgetild en sommigen moesten langs lopen of zelfs rennen. Uiteindelijk koos GOD er vier uit, daarna moest alleen nog maar over de prijs verhandeld worden.

Na enkele versterkingen werd de prijs afgesproken, en GOD betaalde met klinkende munt!

Natuurlijk moest hij daarna blijven eten, en vele kopjes koffie en enkele jenevertjes later kon hij eindelijk op weg.

De fiets en zijn vistuig liet hij voorlopig maar bij de boer achter. Er werd heel hartelijk afscheid genomen, en toen begon GOD’s lange reis naar Mongolië.

Lopend langs het kanaal met zijn vier paarden, was GOD spoedig aan het neuriën, later zelfs hardop aan het zingen.

Hij liep nog een goed eind door in de avond, totdat ze eindelijk een herberg tegenkwamen, alwaar GOD een bedstee voor zichzelf, en een stal voor zijn paarden bemachtigde.

Het leven was zo gek nog niet. De volgende dag kwamen ze in Nordhorn aan, en GOD keek eens goed rond. Er werd net feest gevierd in de stad, vanwege de opening van het eerste station. GOD ging maar eens kijken, en inderdaad, het station en de trein zagen er goed uit. Hij informeerde eens of je met paarden op de trein kon reizen, en was verzekerd van wel. "Die gaan gewoon in de veewagen, en Uzelf kan kiezen, of als knecht voor niks met de beesten mee, of gewoon een enkeltje eerst of tweede klasse. En u kunt nu helemaal naar Hamburg of Berlijn reizen per spoor!" werd hem uitgelegd.

GOD beloofde er eens over te denken, maar om de waarheid te spreken, hij genoot nogal van de rustige wandelingen met de paarden.

Dus toen hij genoeg gezien had van de stad, vertrok hij weer te voet, met zijn vier paarden. Hij had vernomen dat je heel makkelijk naar Münster kon lopen, langs heerlijke paden en lanen.

Juist voor die stad was er echter een opstopping. Al gauw bleek dat een circus-troep pech met twee wagens had, de olifant was moe en 19

humeurig

en een heel stel kinderen was aan het dreinen.

Gelukkig kwam de circus-baas al snel weer terug met een smid, om de kapotte wielen te repareren, en al gauw was het hele circus weer op weg. "Kom, ga met ons mee!" werd tegen GOD gezegd. "We hebben een prachtig terrein in de stad besproken, naast de rivier, en er is plaats zat voor jou en je paarden ook." Zo kwam het te gebeuren dat GOD tussen het circus-volk kampeerde en rondliep. Hij had inderdaad veel plezier, kletste honderd uit, en liet zich zelfs overhalen een paar trucjes te vertonen.

Hij had nooit gedacht dat circussen zo leuk konden zijn.

Maar na een paar dagen ging hij toch weer op weg, altijd een paard rijdend voor een uur of twee, daarna steeds wisselend.

Zo geraakte de paarden aan hem gewend, en werd tevens geen enkel van de paarden te veel vermoeid.

Overal in Duitsland kwam hij vriendelijk en hardwerkende mensen tegen, en hij was verbaasd over het eten, wel zwaar maar zo echt en goed. Het was alleen jammer dat hij liever wijn dronk dan bier, want bier was duidelijk Duitslands favoriet!

Vaak konden ze dagenlang rivieren volgen, soms trokken ze door lange bossen,en GOD genood. Langzaam, heel langzaam raakten ze dieper het land in, en op een goede dag was zelfs Berlijn op de wegwijzers vermeld.

Daar wou GOD een paar dagen uitrusten, en eens goed rondkijken, hij had zoveel over de stad gehoord.

Juist voor de grote stad kwam hij echter op een goede dag een prachtig kasteel tegen, en geraakte in gesprek met de bezitter, Herr Erbsenwurscht.

Vanzelfsprekend werd hij meteen uitgenodigd. Het bleek allemaal prachtig te zijn, de eigenaar was ook een uitvinder, en had honderden dingen die hij GOD vertoonde. Niet alles werkte, maar het was best interessant. Het bleek dat eens per maand iedereen uit het dichtstbijzijnde dorp werd uitgenodigd voor de Zaterdagavond.

Eerst een groot diner, daarna dansen met echte muziek, tegen middernacht nog wat versnaperingen en champagne. Tenslotte werd iedereen door de paarden en wagens van de Baron naar huis gebracht.

Dat was heel gezellig, en iedereen vond het prachtig en genoot in volle teugen. Het gevolg was natuurlijk dat Baron Erbsenwurscht zeer beliefd was, en in de ogen van zijn mensen geen kwaad kon doen, wat hij ook maar wou uitvinden.

Er was één uitvinding van de baron die GOD echt prachtig vond, een luchtschip. Het zag eruit als een ouderwetse Oost-Indië vaarde, 20

volgens de Baron zouden zakken met gas het hele ding laten zweven, en dan kon je gewoon de zeilen hijsen!

GOD begreep best dat dit grote schip veel te zwaar was om ooit te kunnen vliegen, maar het idee was prima.

Op een goede dag zou iedereen zo in luxe kunnen reizen.

Eindelijk kon GOD aan de gastvrije Baron ontsnappen, en was spoedig in en door Berlijn. Hij had zoveel tijd verspeeld op het mooie kasteel dat hij nu gewoon door wilde reizen.

Het reizen ging prachtig, GOD vond de verschillende landschappen en streken waar ze doorheen trokken allemaal mooi, en langzaam aan kwamen ze in richting Polen.

Daar vond GOD op een goed dag het heel lichte hout dat voor een functionerend luchtschip nodig zou zijn. De bomen heetten in Pools Plichotsky, en het hout was zelfs lichter dan Balsa. Eén man alleen kon een hele grote boom optillen. Nu begon het ernst te worden, zou het mogelijk zijn een echt luchtschip te bouwen?

GOD wist het niet, hij had advies nodig. Terwijl op weg was naar Warschau, kwam hij in een klein stadje een geleerde tegen. Met die kon hij over haast alles praten, en het bleek dat de man vroeger schepen ontworpen had. Wat een vondst.

GOD bracht het idee ter sprake, en de geleerde vond het een mooi idee.

Dagenlang verdween hij, om allerlei berekeningen uit te voeren, maar ten einde kwam hij aan GOD verklaren dat het best mogelijk was, als ze maar het licht mogelijke hout zouden gebruiken. "Maar ik weet niet zeker of het schip ook normaal zou drijven en te gebruiken zou zijn." Dat bezwaarde GOD niet in het minst, hij moest nu nadenken of en eventueel waar hij zijn luchtschip zou laten bouwen, en waar hij het juiste hout kon kopen en naar de juiste plaats kon laten verzenden.

Dat waren allemaal nogal moeilijke vragen, en GOD was er maar druk mee. Maar toen hij eenmaal in Warschau een beetje aan het navragen was, bleek al heel gauw dat hij de boot in Danzig moest laten bouwen. Iedereen wat er het over eens dat het de beste stad voor welke boot dan ook was, geen betere werven dan die in Danzig. Dus dat bleek makkelijker dan hij gedacht had, en toen hij informeerde over het lichte hout, bleek dat er grote houthandelaren in de stad woonden, waar je alles kon kopen of bestellen, en wat voor hout ook zou overal op de wereld afgeleverd kunnen worden. GOD kon dat niet zo maar geloven, maar het bleek allemaal waar te zijn, en zo maakte hij zich op de weg naar Dantzig.

Hij bekeek verschillende werden, tot hij er een vond die hem goed 21

beviel. Spoedig werd hij het eens met de eigenaar, en lange dagen met de ingenieurs volgden, totdat die precies begrepen wat GOD wilde.

Omdat het bouwen een hele tijd zou duren, huurde GOD een huis met grote ommuurde tuin voor de paarden.

Nu was het tijd om hout te bestellen, planken, balken.

Zeilen en touwen, masten, alles moest besproken en daarna besteld worden. GOD had het best druk, maar toch ging hij ook vaak een wandelingetje door de stad maken, en vond het er leuk genoeg. De boten, de handelshuizen, de vele matrozen uit de hele wereld, en altijd wel iets te doen, een feest, een muziekuitvoering, één zelfs een vuurwerk.

Zoals GOD meestal wel wist waar de Duivel uithing, wist de Duivel ook vaak waar GOD was.

Omdat de Duivel wat tijd over had, besloot hij het GOD maar weer eens goed mogelijk in de moeilijkheden te brengen. Zodoende reisde hij naar Dantzig, en het duurde niet lang voordat hij wist waar GOD woonde en wat hij aan het doen was. Tenslotte lieten niet al te veel buitenlanders zomaar ineens een nieuw schip bouwen, zeker niet met dat speciale lichte hout.

De Duivel begon allerhande roddeltjes over GOD te verspreiden. Ook bezocht hij alle rechters, advocaten en maakte binnen de kortste keren goede vrienden met de burgemeester en de stadsraad.

Omdat hij vrijmoedig met zijn centen omging, geloofde iedereen dat de Duivel een toffe vent was.

Langzaam aan begon hij ergere roddels te verspreiden, en begon lastige vragen te stellen. "Waar had die buitenlander zijn vele geld nou wel vandaan?" Ook, "Ik heb gehoord dat hij al dat geld gestolen heeft en de eigenaar vermoord!"

Op een goede dag ontdekte de Duivel dat GOD vier paarden bij zich had, en hij besloot GOD van paarden-diefstal te beschuldigen.

Omdat hij zo goed vriend met rechters en burgemeester was, kreeg hij het voor mekaar dat GOD op een goede dag voorgeleid werd bij de rechtbank.

Daar werd hem voorgeworpen dat hij vier paarden van een mijnheer Rozenkranz gestolen zou hebben.

GOD had geen kans tot verweer, niet eens om te zeggen dat hij mijnheer Rozenkranz nog nooit gezien had. Alles ging zo snel dat hij al veroordeeld werd voor hij het wist.

Eindelijk kreeg hij de kans iets te zeggen. "Als ik die paarden hier gestolen zou hebben, hoe kan het dan dat die beesten alleen maar Nederlandse woorden begrijpen?" 22

Dat wekte enig opzien, en het gerecht besloot de paarden te gaan bekijken. Toen inderdaad bleek dat de beesten alleen maar Nederlandse bevelen verstonden, werd de verhandeling stop gezet, en GOD voorlopig vrij gelaten.

Maar in de kranten werd toch afgedrukt: "Rijke buitenlander beschuldigd van diefstal!"

En dat deed GOD weinig goed, hoezeer het ook gelogen was.

De Duivel genoot zeer, en liet Dantzig achter zich met een grote grijns

op zijn gezicht.






























23

WAT IS ER IN HEMEL’S NAAM AAN DE HAND?




Het kwam mooi uit dat GOD net even een beetje genoeg had van de wereld toen de hemel hem nodig had. Terwijl GOD wat rondtrok op de wereld was er iets raars aan de hand in de hemel. Dingen verdwenen, afspraken werden ineens niet meer nagekomen, hele engelenscharen waren zoek, maar het ergste was dat ze GOD’s troon helemaal nergens vinden konden. Dat maakte GOD wel niet zoveel uit, die kon wel zonder, maar voor grote officiële gebeurtenissen was die troon toch wel belangrijk.

Die hele mooie hemel, die zoveel honderden jaren lang goed ge-oliet gedraaid had, kwam ineens in het stokken.

Niemand wist waarom, nog niet het kleinste engeltje had er ook maar enig idee van wat er aan de hand was. Natuurlijk werd eerst de Duivel verdacht, maar in dit geval bleek hij er echt niets mee te maken te hebben.

Goed, GOD’s troon was weg, maar er kon wel een nieuwe gemaakt worden. Maar op een goede dag waren ineens de trombuizen verdwenen, en hoe kunnen de engelen nou een echt goed welkom blazen zonder trombuizen?

Zoals bekend werden de kaarsjes achter de sterren iedere nacht aangestoken, en de olielampjes bijgevuld. Tot, ja totdat er op een goede dag ineens geen olie meer was. Geen drop olie in de hele hemel.

En geen kaarsen.

Zonder dat kan de hemel echt niet draaien, er is niet veel nodig, maar toch altijd wel wat. Niet te geloven!

De engelen zochten overal en begonnen toen te huilen. Dat is het vervelende met engelen en zo, die zijn zo aan succes gewend dat ze niet tegen pech kunnen, ze gaan meteen kapot.

Je zou haast geneigd zijn om te zeggen: zwakke zieltjes!

De aartsengelen, die echt beter zouden moeten weten, verloren ook hun verstand, en tegen de tijd dat GOD terug kwam was de Hemel in een zielige staat.

Gelukkig had GOD’s aanwezigheid meteen een goede invloed op de Hemel en zijn bewoners. Toen hij hoorde dat de olie op was en de kaarsen weg, besloot GOD meteen nieuwe olie en kaarsen te bestellen, en zond hele wolken van engelen uit om ze op te halen.

Dat was één probleem minder.

Zo gauw er weer wat verlichting in de Hemel was riep GOD een 24

grote

bijeenkomst uit. Nu kon iedereen vertellen wat hij of zij miste, wat er

aan de hand was en wie ideeën had om te situatie te verbeteren.

Wat ze allemaal het meeste misten bleek Petrus te zijn.

Al die eeuwen had deze Heilige bij de poort gewacht om nieuw zielen de Hemel in te laten, maar hij was er niet en kon niet gevonden worden.

Door ondervraging van de nieuw gearriveerde zielen bleek wanneer Petrus voor het laatst gezien was, maar even later bleek dat omstreeks dezelfde tijd ook een grote groep engelen verdwenen was.

Hadden die Engelen Petrus gestolen, of had iemand anders zowel Petrus als de Engelen gestolen? GOD wist het niet en niemand anders ook.

Voor het eerst begon GOD zichzelf een beetje vreemd te voelen.

Grote aantallen van onlangs gearriveerde zielen wilden ineens liever toch niet de hemel in, en groepjes van engelen zaten te huilen in verschillende hoeken van de hemel.

Het was allemaal wel mooi vervelend!
Gelukkig waren er een hele bende zielen van detectives in de hemel, en GOD gaf hen de opdracht de schuldigen te vinden. Tenslotte waren zij de enigen die ervaring in het opsporen van misdadigers hadden.

Ze togen meteen aan het werk, en het Hemelse Opsporing Bureau werd binnen de kortste keren officieel geopend.

Achteraf bleek het gelukkig allemaal niet zo heel erg moeilijk te zijn. Goed, ouderwets opsporingswerk was nodig, en het werd gedaan.

Iedereen die ook maar in de buurt van een vaan de verdwijningen geweest was werd ondervraagd.

Daarna werden lijsten gemaakt, en die lijsten weer vergeleken.

Ten einde bleken slechts zo,n honderd zielen en engelen in de buurt van alle verdwijningen geweest te zijn.

Een van hun zou dus de dader kunnen zijn, en de detectives begonnen met hun ondervragingen.

Direct aan het begin veroorzaakte eentje, een Tsjechische Wetenschapper, verdenking. Eerst wou hij nier ondervraagd worden, daarna weer wel.

Hij bleek de boosdoener te zijn.

"Ik wilde alleen maar bewijzen dat alles mogelijk is", verklaarde hij.

Op de een of andere manier had hij uitgevonden hoe je tussen twee realiteiten kunt bewegen, en was bezig een onzichtbaar buizenstelsel in de hemel te installeren om dingen te laten verdwijnen in een andere eeuwigheid.

Later wilde hij zo ook dingen de hemel binnen halen. 25

"Maar die man is gewoon gek!" zeiden de engelen.

"En goed gek ook", zeiden de detectives.

"En ik zie niet in hoe Petrus die man de hemel heeft kunnen binnen

laten!" zei GOD.

"Hij maakte gebruik van de drukte en verwarring", zei Petrus. "Ik kon daar echt niks aan doen".

Iedereen kreeg een goede schrik. Daarna was het aan GOD om te beslissen wat er met de man moest gebeuren.

"Stuur hem maar meteen naar de Duivel!", zeiden de aartsengelen.

"Daar komt hij toch op de lange duur terecht".

Maar GOD wilde dat niet. "Misschien komt er toch nog wel iets goeds van dat manneke", zei hij.

"Ik ga wel eens even met Boeddha praten, misschien wil die hem wel in het Nirwana stoppen, of ergens wedergeboren laten worden."

Wat er ook gebeurde, één ding was duidelijk, die geleerde zou nooit meer de hemel in komen!























26

TE LUCHT, TE WATER EN TER PAARD. OP REIS! OP REIS!



Langzaam aan begon het lucht-schip gestalte aan te nemen. Natuurlijk hield GOD zich goed op de hoogte, en ging minstens eens per week naar Dantzig om te kijken. Tegen de tijd dat het schip de voltooiing naderde verhuisde hij weer naar Danzig, en woonde in hetzelfde huis als eerst.

Tussen alle beslommeringen door vroeg hij zich af welke route hij zou gaan volgen, en waar hij de bemanning vandaan zou halen.

En ook maakte hij zich zorgen omdat de bemanning zou moeten leren om met het lucht-schip om te gaan. “Voorlopig maar gewoon de haven uitzeilen!” zei GOD tot zichzelf. “Dan kunnen we buitengaats wel zien of en hoe het ding wil vliegen.”

Maar over de bemanning had hij zich geen zorgen hoeven te maken. Op de een of andere manier was uitgelekt dat het nieuwe schip rond de wereld zou zeilen, en er waren lange lijsten met vrijwilligers bij de boten-bouwers opgeschreven. Al dat GOD moest doen was uitzoeken wie hij wou, en hij nam de sterkste en aardigste mannen die hij vinden kon. Maar, ze moesten allemaal tenminste twee talen spreken.

Het werd natuurlijk een mooi samenraapseltje van vreemde snoeshanen uit de hele wereld, maar GOD was best tevreden. “Als ze maar geen ruzie gaan maken!” was zijn enige angst.

Nu nog een kapitein, een kok en een paardenknecht”, zei GOD tegen zichzelf. De kok was het makkelijkste, want een klein Chinees mannetje kwam hem thuis vragen om werk. “Ik kan koken en goed soep maken”, zei hij.

Ik beste bonen maken in wereld!”

Hoewel GOD lachen moest, leek hem het mannetje zo eerlijk, dat hij hem in dienst nam en vertelde maar naar het schip te gaan.

De buurman kwam informeren wie er nou wel voor de beesten ging zorgen als GOD op reis was, en toen hij hoorde dat de paarden mee zouden gaan, offerde hij meteen zelf ook te komen, en voor hen te zorgen.

Nou nog de kapitein”, dacht GOD.

En die kwam hem voor de voeten rollen nog dezelfde avond, stom dronken, maar nog steeds in staat om zijn diensten aan te bieden.

Kapitein Geloof, met plezier”, zei hij. “Ik zal dat scheepje wel even voor je naartoe sturen waar ge maar wilt!”

Achteraf bleek dat de man best een goede naam had, en een goede zeeman was. 27

Het enige probleem was dat hij af en toe dronken werd.

Maar er waren nu eenmaal vele mannen als hem.

Het werd een drukke tijd. Eten en drinken moest besteld, hooi voor de paarden, allerlei gereedschappen, reserve planken en balken, en er moest zelfs aan lading gedacht worden, want het lichte schip lag te hoog in het water.

Ballast”, zei GOD. “Ballast, maar makkelijk af te komen ballast. Want als we willen vliegen moet het weg”.

Zo werden honderden zakken met zand aan boord gebracht, en beneden verstuwd, totdat het schip op de juiste diepte lag.

De dag kwam dat het schip te water gelaten zou worden, en natuurlijk moest ze een naam hebben.

GOD sprak erover met verschillende anderen, en tenslotte werd het “De Wolkenjager”

Dat was een vreemde naam voor een schip, maar GOD vond dat het zo goed was.

Vele uitnodigingen voor de tewaterlating werden verstuurd, de bemanning mocht allemaal al hun familie en vrienden meebrengen, de stadsraad kwam, burgemeester en al, en bijna iedereen die niets beters te doen had.

Eerst de fanfare, daarna de bisschop met zijn helpers, daarna de dignitarissen.

Het werd een prachtige dag, en Dantzig was trots op haar nieuwste boot.

Ze zeilden plechtig de haven uit, en het ging prima.

Eenmaal buiten de haven begon GOD de zakken met gas te vullen, en inderdaad, toen hij de eerste honderd gedaan had, begon ze uit het water omhoog te rijzen. Het was buitengewoon, en hoewel GOD zelf gewend was op en neer te gaan tussen hemel en aarde, de anderen waren het niet, en stonden heel wat angst uit.

Langzaam, heel langzaam rees het schip boven het water uit, en even later zeilde het door de lucht.

GOD vond het prachtig, maar sommige matrozen werden ietsjes geel en groen van kleur.

Ja”, grapte GOD. “Nou kun je niet alle zeeziek maar ook nog luchtziek worden!”

Om hoogte te winnen werden de heft van alle zandzakken overboord geleegd, en inderdaad, ze raakte nu bijna met haar neus de wolken.

Een frisse bries gaf hen snelheid, en voor het eerst op de wereld was er luchtschip echt door de lucht aan het zeilen.

Maar s´avonds zei GOD tegen de kapitein dat ze beter konden 28

afzakken, en s´nachts in zee drijven, want zonder te kunnen zien in het donker rond te vliegen leek hem toch wel te veel van het goede.

Binnen een paar dagen was de bemanning gewend aan de nieuwe manier van reizen, en begon er goed van te genieten.

GOD vroeg de kapitein eens naar de kust te sturen en even te landen, zodat hij de paarden langs het zee kon laten lopen, terwijl het luchtschip boven hen vloog.

Ze vlogen over de zee naar Letland en Litouwen, en trokken Rusland binnen.

Volgens de kapitein waren ze op weg naar Sint Petersburg, en dat beviel GOD en de bemanning best. Hij wilde graag de Tsaar een bezoek brengen, en de mannen wilden feest vieren en de wodka proberen.

Dat er niks mis was met de Russische vrouwen wisten de meesten best.

Op Zondag dreven ze net over een dorp tijdens de mis terwijl iedereen in de kerk was, en GOD keek heel belangstellend naar de kerkdienst daar beneden. Hij vroeg zelfs aan de mannen of ze wouden stoppen om naar de kerk te gaan, maar ze vlogen liever door.

En toen de mensen uit de kerk kwamen, en een schip boven hen door de lucht zagen vliegen, kregen ze de schrik te pakken en dachten dat het de Duivel was!

GOD had daar veel plezier in. “Wacht maar af”, zei hij. “Die Duivel komt hier nog vroeg genoeg!”

De grote stad was net zoals ze allemaal verwacht hadden, GOD liet de kapitein aan de bemanning een voorschot uitbetalen, en ze verdwenen de een na de ander om plezier te maken, terwijl GOD zelf de Tsaar ging bezoeken. Dat was niet zo raar als het klinkt, want de Nederlandse kooplieden waren in die tijd heel goed aangeschreven bij het Russische hof. De handel floreerde, en iedereen verdiende goed geld.

Dat werd heel genoegelijk, en de grote baas van heel Rusland moest natuurlijk zelf het luchtschip zien, en wou er meteen minstens twee dozijnen van bestellen.

GOD stelde hem voor maar zelf naar Danzig te reizen, tenslotte wisten ze daar hoe ze het gedaan moest worden.

Juist buiten de stad, een goed week later, vlogen ze over een aantal jagende adellijken heen, en een daarvan trof het schip per ongeluk.

Nog nooit had iemand de kapitein zo horen schelden! “Wel hier en gunder, idioot! Moeten we soms allemaal dood omdat jij te stom bent om je ogen te gebruiken?”

Er volgde nog een hele boel meer, en toen het luchtschip eenmaal 29

geland was, had de kapitein haast de mislukte schutter vermoord.

Maar de eigenaar van de landerijen was zeer geïnteresseerd in

het schip, en wou het meteen kopen. GOD wou daar liever niets van horen, maar de kapitein zei, “Waarom niet? Ge wilt immers naar Mongolië, maar de wind zal ons naar Siberië sturen. We kunnen wel veel met dit schip, maar niet alles! Ge kunt beter te paard verder gaan”

GOD had daar helemaal niet bij stil gestaan, maar de goede man had wel gelijk. “En de bemanning dan, en U zelf?”, vroeg GOD.

Wij gaan zeker met het schip mee”, antwoordde de kapitein. “Ge betaald ons gewoon, en wij zeilen hier wel wat rond met de nieuwe eigenaar.”

De paardenknecht zou wel met GOD meegaan, en de kok had zin om weer naar huis te gaan, en dacht dat China net ergens achter Mongolië lag, en wilde wel met GOD mee. De paardenknecht heette Stanislaw Kudinsky, maar GOD noemde hem gewoon Sam. Op de lange weg werden ze goede vrienden, en elke keer dat iemand een order voor meer Mongoolse paarden aan GOD gaf, schreef hij het allemaal in zijn boek.

Want paarden in Mongolië kostten tussen de vijftien en twintig roebels, terwijl ze in Rusland ongeveer tweehonderd en meer kostten.

En zo gebeurde het dat GOD en zijn paarden weer langs de wegen trok. De Tsaar had hem een vrijgeleide gegeven voor heel Rusland, en het gebruik van welk Hotel maar ook. Ze konden tevens in alle militaire forten onderdak krijgen.

Helemaal door Siberië heen trokken ze, langs het Baikal-meer, en tenslotte kwam GOD met paardenknecht en Chinees en al in Mongolië aan.

Het was een lange reis geweest, en ze waren allemaal blij een beetje rust tegemoet te zien.












30

VRAGEN EN ANTWOORDEN





Mongolië was heel erg groen en nogal vlak. Als je van gras hielt was dit jouw plek. Je kon eindeloos rijden over de vlaktes, en waar je ook keek, de horizon was altijd verder weg.

De bewoners schenen paarden het liefst van allemaal te hebben. Ze hadden ook meestal grote kuddes schapen, en waren druk bezig ze te verzorgen en te melken .

Ze woonden vaak in grote tenten, die ze zelf maakten van grote lappen vilt en een paar stokken en beetjes touw, die ze Yurts noemden. Binnenin was het donker maar gemoedelijk. GOD en Sam werden overal uitgenodigd om te blijven eten en te slapen.

Natuurlijk moesten ze naar de hoofdstad, al was het allen maar om zichzelf voor te stellen aan het hoofd van Mongolië.

Ze raakten de kok al spoedig kwijt, want hij kwam een paar herders tegen die wel graag met hem wouden gokken, en dat kon hij niet weerstaan.

Zodoende vroeg hij God om zijn loon, en verdween. Later hoorden ze dat hun Chinees eerst bijna al zijn geld verspeeld had, maar toen met zijn laatste roebels een lot kocht, en de loterij won, naar huis terugkerende als een echte miljonair.

Eenmaal in Ulan Bator aan gekomen, bezochten GOD en Sam samen de koninklijke Yurt, en werden aan de Khan voorgesteld.

GOD had wat cadeautjes meegebracht, en die schenen in de smaak te vallen.

In elk geval kregen ze permissie in het land rond te reizen en in paarden te handelen.

Sam haalde zijn boekje erbij. In totaal hadden ze opdracht voor achttienduizend paarden, maar hoe ze die ooit terug naar Rusland konden krijgen, wist hij niet.

Laten we gewoon maar met een paar beginnen”, zei GOD. “Dan kunnen we altijd nog verder zien!”

Zo begon een van de vreemdste dingen doe GOD ooit gedaan had.

Hij bleek echter een geduchte paardenkoper te zijn, en Sam had heel wat bewondering voor hem, en samen hadden ze veel plezier.

De Mongolen wouden allemaal meteen contant betaald worden, en daarom moest God heel wat roebels meeslepen. 31

Maar dat maakte hem weinig uit.

Elke dag kwamen er meer paarden bij, en spoedig moesten ze mensen in dienst nemen om op de nieuwe paarden te letten en ze te verzorgen.

Dagen veranderden in weken, weken in maanden, en nog steeds waren ze druk bezig paarden te kopen.

Toen kregen ze opeens op een goede dag een waarschuwing, “Er dreigt oorlog in China, en waarschijnlijk gaan de grenzen binnenkort gesloten worden.”

Dat was ernstig, heel ernstig. GOD en Sam hielden een ijl-bespreking.

Ze besloten Mongolië te verlaten, zo spoedig als mogelijk, maar wel met zoveel paarden als mogelijk ook.

Dus togen ze nog dezelfde avond op pad, dag en nacht door trekkend. Onderweg kocht GOD al het stro en hooi dat er maar te krijgen was, en de paarden moesten hun eigen voer dragen. Het was een prachtig gezicht, al die paarden beladen met grote balen stro en hooi.

We hebben heel wat water nodig”, zei Sam tegen GOD. “Ik denk dat we beter ook maar alle waterzakken die we tegenkomen kunnen opkopen”.

En zo trok er een enorme stoet van paarden langzaam door het land heen, richting Rusland.

Sam probeerde ze te tellen, maar overdag´s was hij te druk, en ´s nachts was het te donker.

Maakt niet uit”, zei GOD. “Wat we ook hebben, we kunnen ze allemaal voor een goede prijs verkopen”.

Ze hadden bijna honderd Mongolen bij zich om te helpen met de paarden, en die moesten allemaal wat te eten en te drinken krijgen. Het bleek helemaal niet zo gemakkelijk alles te kopen wat ze nodig hadden.

Gelukkig waren er zat schapen te koop en omdat vlees het belangrijkste bestanddeel was van Mongoolse maaltijden konden ze hun helpers voeden. Water hadden ze tot nog toe genoeg aangetroffen.

Langzaam naderden ze de grens, en overschreden die midden in de nacht, met alle paarden en alle Mongolen. Dat de meesten geen papieren hadden bekommerde weder GOD nog Sam.

Eenmaal in Rusland voelden ze zich een stuk beter, en ze marcheerden op de dichtstbijzijnde stad af.

In Omsk konden ze de eerst vijfhonderd paarden afleveren, dan zou het leven weer wat makkelijker worden.

Tot nog toe had het weer hen meegezeten, maar nou begon de winter, en dat is binnen Rusland nooit een pretje.

Alle kleren dragend die ze maar konden, reden ze door sneeuwstorm 32

na sneeuwstorm. Eindelijk kwamen ze de stad binnen en konden weer eens warm worden. Maar de paarden moesten buiten in de kou blijven, en Sam had medelijden met ze.

Niet zeuren, Sam!”, zei GOD. “Mongoolse paarden zijn zeer gehard”.

En natuurlijk had GOD groot gelijk.

GOD bleef bij Sam totdat ze eindelijk Moskou bereikten. Daar nam hij afscheid, omdat hij wist dat Sam heel best de rest van de paarden alleen kon afleveren, en naar Danzig terugkeren.

GOD had andere plannen, en hij nam de trein naar Wenen.

Hij nam nu de gestalte aan van een enigszins verwarde Poolse graaf, die op kuur naar Oostenrijk ging, om van zijn reumatiek af te komen.

Hij verbleef eerst in het hotel Sacher, en vond het er best naar zijn zin.

Eventueel begon hij verlangen te krijgen eens de bergen te zien, en spoedig trok hij erop los.

Naar Tirol, omdat daar de mooiste en hoogste bergen waren, en daar kreeg GOD zo´n zin om ze te beklimmen, dat hij een gids huurde, en de een na de ander alle hoge pieken beklom. Hij genoot ervan dat iedereen elkaar begroette met: “Grűss Gott!”,wat betekend, “Groeten aan God”. Omdat niemand wist dat hij echt GOD aan het begroeten was!

Van Oostenrijk trok hij naar Zwitserland, en ook daar beklom hij een berg na de andere.

GOD had plezier, en dat was belangrijk.

Af en toe bezocht hij de hemel, om te zien of alles liep zoals het hoorde, maar keerde steeds weer terug naar de bergen.

Maar op een goede dag hoorde hij het mannetje uit Nederland dat zo graag moeilijke vragen stelde, jammeren, en luisterde aandachtig.

Het bleek dat het mannetje weer was overgeplaatst, deze keer naar Engeland, en nu in New Castle woonde en werkte.

En nog steeds bezig was met te proberen uit te zoeken hoe en waarom de wereld draaide. Hij kon er niet uit komen, en verzocht GOD om help.

Tja, dat was nu weer eens zoiets. Wat kon je doen? Als je niet antwoordde bleef het mannetje waarschijnlijk jammeren, als je wel antwoord gaf kon het heel goed zo zijn dat je meer gevraag werd dan je kon beantwoorden.

GOD besloot het nog maar eens te wagen, en nam de trein naar Parijs en Londen.

Vandaar gingen er regelmatige stoomboten naar New Castle, dus dat kwam wel mooi te pas.

Eindelijk vond hij het mannetje, en ze begonnen te praten.

Goed”, zei het mannetje. “Ik weet wel dat we naar de hemel gaan 33

na onze dood, als we ons goed of redelijk goed gedragen hebben. Maar waarom moeten we eerst geboren worden? Kunnen we niet zonder alle ellende de hemel in? En nu we het toch over die Hemel hebben, wordt het daar niet een beetje vervelend op de lange uur?”

En waarom schijnen zo veel mensen op deze wereld het slecht te hebben, en heel moeilijk, en waarom zijn er zieken en kreupele mensen?

Hebben die dat verdient, of waarom zijn ze in zulke moeilijke omstandigheden? En oorlogen, dat is helemaal tegen de natuur!”

GOD zat goed in de moeilijkheden met al die vragen.

Het ene komt gewoon van het andere”, verklaarde hij tenslotte.

Sinds ik de Hemel en de aarde gemaakt heb, gebeuren een hele bende dingen gewoon omdat ze gebeuren moeten, zonder dat ik er iets mee te maken heb. Maar ik moet wel toegeven dat ik zo druk bezig was met de creatie, dat ik niet op alle kleine dingetjes kon letten.

Maar misschien heb ik wel alles verkeerd gemaakt?”

Dat wou het mannetje niet beamen.

Dat weet ik nog zo net niet”, zei hij.

Als een voorbeeld van niet te begrijpen maar wel te accepterende dingen, vroeg GOD hem of hij begreep hoe elektriciteit werkte? Neen, dat wist hij niet zo goed.

Maar als ge de schakelaar omdraait, en het licht gaat aan, dan wilt ge daar toch wel in geloven?” vroeg GOD

Jazeker”, antwoordde het ,mannetje.

Nou”, zei GOD, “Met geloof en GOD is het net zo. Ook al weet je niet hoe het werkt, al begrijp je niet waarom iets gebeurd, je kunt het wel accepteren. En op de lange duur kun je het misschien wel begrijpen.”

De hele dag en nacht praatte GOD door met het mannetje, en eindelijk had hij er genoeg van. “En ik wil je nog wel iets te bedenken geven”, zei GOD. “Jullie denken allemaal als je vind dat het je tegen zit, dat GOD of de Engelen dat wel kunnen verbeteren, en je begint allemaal te bidden en te vragen. Maar stel nu eens dat het anders om was. Stel eens dat het je niet beter gaat omdat GOD en de Engelen allemaal al zo hun best aan het doen zijn. En dat je situatie in het leven veel slechter af zou zij zonder GOD.

Wat dacht je daarvan?”

Ge moet het maar zelf verder uitzoeken”, zei GOD. “Ik moet nu terug naar de Hemel. Ajuus!”

En GOD verdween voorlopig van deze aarde.


34

NARIGHEDEN IN DE HEMEL





Af en toe gebeuren er heel vervelende dingen, zelfs in de Hemel.

Op een goede dag werd er aan de poort geklopt, en Sint Petrus ging maar eens kijken. Voor de poort stond zo'n zielig gekweld zieltje, dat Sint Petrus er tranen van in de ogen kreeg!

Dus hij vroeg heel vriendelijk wat het zieltje wou?

Naar de Hemel, alstublieft”, antwoordde het zieltje.

Ja, hela, hola, dat gaat zomaar niet!” brieste Sint Petrus.

Tja”, zei het zieltje, “Ze wouden me beneden niet hebben. Ze zeiden dat ik te ellendig was om ook nog maar een beetje meer te kunnen lijden. Ze willen daar niets met zielen als ik te maken hebben!”

Oh”, zei Sint Petrus. Hij had wel vaker zulke varkentjes gewassen. “Dus jij behoord tot de categorie moeilijke gevallen? Zeker niks met verdovende middelen te maken?”

Hiermede had Sint Petrus raak geschoten, en het zieltje begon te stotteren en te huilen. “Maar ik had het allemaal helemaal niet zo bedoelt”, kwam er op het laatst uit.

Sint Petrus had natuurlijk alle smoesjes onder de maan en de zon al lang gehoord, en was er niet meer in geïnteresseerd.

Wel”, zei Sint Petrus, “We hebben een heel strikt beleid hier in de hemel. Geen gedoe met verdovende middelen. Geen enkele verslaafde word ook maar ooit in de Hemel toegelaten. Ga maar weg, want hier kom je nooit naar binnen”.

Maar waar moet ik dan heen?” jammerde het zielige zieltje.

Niemand wil iets met mij te maken hebben!”

Ja”, zei Sint Petrus,” Dat is mooi vervelend. En hoe zei je ook alweer dat je heette?”

Oh, ik heet Michael”, antwoordde het zieltje bedeesd.

Michael wat? Zei Sint Petrus.

Nou ja, gewoon Michael en dan Jackson”, gaf het zieltje te weten.

Nou. Die ken ik niet”, zei Petrus. “Maar als je denkt dat je je weg naar de hemel kunt kopen, heb je wel mooi vergist! Maak dat je weg komt!”



35

LAAT ME MET RUST!




Na die hele drukke receptie had GOD er echt genoeg van. Hij was moe en wou wat uitrusten.

Juist voor zulke redenen had hij een tijdje geleden op het eiland Jamaica een grote plantage gekocht, aan de Noordkant van het eiland gelegen.

Het was er daar nogal verlaten en eenzaam, maar dat beviel GOD best. Het oude huis had hij helemaal laten herstellen, en het was grotendeels nieuw gebouwd. Het land werd nog steeds bewerkt om riet-suiker te produceren.

Natuurlijk werd er ook rum gemaakt.

Het personeel had er geen idee van wie de eigenaar was, wist alleen dat ze regelmatig en goed betaald werden, en dat je nooit wist wanneer de grote baas kwam of ging.

GOD vond dat allemaal uitstekend.

Telkens als hij echt rust nodig had toog hij naar zijn plantage en genoot van uren lang schommelen in de hangmat, in de koele zee-bries, af en toe een glas kokosmelk of rum slurpende.

Het eiland was prachtig, maar het klimaat was erg heet, zodat al het werk langzaam gedaan moest worden. Iedereen had veel behoefte aan rust, en de langzame pas van het leven vond GOD ideaal.

Het was een prachtige plek om weer tot jezelf te komen, en zo gauw GOD zich ietsjes uitgerust voelde, ging hij soms vissen, in de zee natuurlijk, of `s ochtends een partijtje tennis spelen met ėėn van zijn buren.

Af en toe ging hij het dichtstbijzijnde stadje in, om een bezoek aan de dokter en de advocaat te brengen. Dan speelde hij wel eens schaak met de schoolmeester, of babbelde wat met de pastoor.

Elke paar jaar gaf GOD een feest in de hemel voor alle presidenten, koningen en koninginnen, de meest belangrijke regeringsleiders en hun aanhang, bisschoppen, kardinalen en invloedrijke zakenlui.

Dat deed hij gewoon om een oogje in het zeil te houden, en eens te zien met wat voor soort mensen hij te maken had.

Er werd dan altijd een prachtig feest voorbereid in de Hemel, de grote balzaal was vol met schitterend gedekte tafels, het beste eten en drinken werd geserveerd, en iedereen was normaal zeer onder de indruk. En natuurlijk was er Hemelse muziek!

Ja”, zei GOD tegen de Aartsengel Gabriël, waar hij vaak een praatje mee maakte, “De meesten zullen de Hemel wel nooit meer terug zien!” 36

Jammer genoeg had GOD daar vaak gelijk in.

Dat haast niemand zich ooit iets van die bezoeken aan de Hemel herinneren kon, lag daaraan dat GOD die herinneringen later uit hun geheugen verwijderde.

Meestal bevielen deze grote feesten GOD zelf ook wel, maar deze keer had hij de meeste leiders zo bekrompen en stom gevonden, dat hij zich begon te ergeren.

Had hij daarvoor nou de mensheid hersenen geven? “Al hun hersenen samen in de pot gestopt zouden het niet eens halen bij die van een muis”, zei GOD tegen Abraham.

En dan te denken dat ik ze allemaal zo mooi gemaakt heb, met al die hersenen, met al dat weten, en met zoveel mogelijkheden. En wat doen ze?

Ze worden gewoon bekrompen en gierig en stom. Het is echt verschrikkelijk!”

Abraham had GOD wel vaker aangeraden om veel harder tegen de mensen op te treden. “Dat wordt allemaal maar niks op deze manier”, zei hij.

Ge moet orde scheppen en bewaren. Al dat gezeur over ontwikkeling en vrije wil moet maar eens afgelopen zijn! De meeste mensen zijn nog stommer dan het achterstuk van een varken, en hun gedrag is onwaarschijnlijk! Volgens mij hebben de meesten nog nooit van de tien geboden gehoord!”

GOD bleef maar geloven in het goede van de mensen, en hoopte vaak vergeefs dat alles wel weer beter zou worden.

Maar deze keer had hij er echt genoeg van. “De hele handel, al die socialisten, kapitalisten en communisten, ze kunnen wat mij betreft allemaal naar de Duivel lopen!”verklaarde hij tegen de hem omringende engelenschaar.

Misschien hebben we wel een nieuwe Zondvloed nodig. Ik zal wel eens met Noah gaan praten”.

Maar voor het zover gekomen was, vertrok hij naar Jamaica, en gelukkig maar ook.

Één Zondvloed was echt wel genoeg voor de wereld geweest!

Op Jamaica ging het leven zijn gangetje, net zoals honderd of tweehonderd jaar geleden. De zee omspoelde het eiland, de vloed kwam en ging en de eb kwam en ging. De bries hield de kust redelijk koel, het binnenland was heet en vrijwel onbewoond.

De rum smaakte nog altijd hetzelfde, en niemand had haast.

God vond dat het goed was.

Af en toe bezocht hij de bisschop, en verbracht daar een gezellige 37

middag. Hij was daar altijd heel voorzichtig om de kerk niet te veel te kritiseren, want hij bewonderde deze bisschop zeer, en wist dat die echt zijn best deed.

Maar natuurlijk had GOD zo zijn eigen gedachten over de Staat en de Kerk, en die mening stak hij niet altijd onder stoelen en banken .

Ik had altijd gedacht en gehoopt dat de pastoors en de dominees de bemiddelaren tussen GOD en de mensen zouden zijn”,verklaarde hij tegen de Aartsengel Gabriël, die meegegaan was naar het eiland.

Volgens mij moeten zij aan de mensen uitleggen wat goed

en slecht is, en waarom. Dat is hun taak, zoals ik het begrijp. En ze meoten uitlegen wat GOD van de mensen verwacht, en wat de mensen van GOD verwachten kunnen. Maar dat doen ze helemaal niet.

In werkelijkheid zijn de kerken gewoon grote instellingen geworden die zich allen nog maar in hun eigen belang interesseren. Jammer, heel jammer!”

GOD vond het maar raar dat er zo weinig individuen waren die in zichzelf geloofden en durfden te doen wat zij goed vonden.

Ze verbergen zich allemaal achter mekaar”, vertelde hij Gabriël “Geen schijntje trots, niemand durft ook nog maar iets te doen, niemand heeft nog een mening, ze gedragen zich allemaal als stomme kuddedieren!”

GOD´s kritiek was misschien wel allemaal waar, mar het was niet aardig van hem om het zo luid uit te spreken.

Laat ze gewoon maar een tijdje met rust”, zei Gabriël nu tegen GOD.

Ga maar gewoon wat uitrusten, en daarna gaan we de hemel wel weer in, daar hebben we tenminste geen last van al die gekke regeringsleiders!”

En daarin had hij groot gelijk.













38

ZORG V OOR DE TOEKOMST



GOD was diep in gedachten verzonken. Dat kwam wel vaker voor, en meestal ging hij dan ergens in een hoekje van de hemel zitten.

Soms stak hij zijn hoofd in de wolken, omdat dat leek te helpen met zijn concentratie.

Dat is een verschil tussen GOD en de mensen, want GOD kan altijd zijn hoofd in een wolk steken, maar als mensen het proberen gaat het meestal meteen mis.

Een klein kereltje dat het eens probeerde kreeg meteen een geweldige oorvijg, want zijn eigen ouders waren iets aan het doen in die wolken!

Een ander figuur had wat meer pech, hij werd bijna doodgestoken door een arm met een scherp mes.

Het bleek dat een paartje net in de wolken was met elkaar, en even iets intiems met elkaar wilden doen, zonder toeschouwers!

Maar goed, GOD zat diep,diep te peinzen, want hij wilde de toekomst veranderen. Weliswaar niet veel, maar alles moest bijzonder goed uitgedacht en verwerkelijkt worden, anders kreeg je later herrie.

Omdat GOD natuurlijk ook wel in de toekomst kon kijken, wist hij best wat er te verwachten viel. Hoewel heel veel mensen dachten dat de mensen zelf de wereld ten onder zouden laten gaan, wist GOD beter.

Heel duidelijk kon hij zien gebeuren dat op een goede dag de mensen zouden ontdekken hoe ze door de ruimte konden reizen, en het hele heelal zouden gaan bevolkeren.

En had GOD niet zelf gezegd, “Ga heen en vermenigvuldig U?”

Maar omdat hij juist nu niet zeer tevreden was met de ontwikkeling van de mensheid, besloot hij in de toekomst een gebied voor zichzelf te af te grendelen, dat zou hij GOD´s Eigen Rijk gaan noemen.

En iedereen die binnen de grenzen van GOD´s rijk zou wonen moest zich aan GOD´s wetten en regelingen houden.

Deed je dat niet, dan werd je er gewoon uit verwijderd!

Dat was een mooi idee. “Ja”, zei GOD: “ Dat moet gewoon bewijzen dat de mensen best kunnen leven zoals GOD het wil, en er ook nog plezier in hebben. Geen liegen, geen echtbreuk, en geen stelen en moorden!

En natuurlijk ook geen legers en geen soldaten. Want als je niet mag doden, mag je ook geen soldaat zijn. Want soldaten doden op bevel”.

Voor de mensen die niet volgens GOD´s wetten en regels wouden leven was er zat ruimte in de rest van het heelal. 39

GOD vond dat hij dat allemaal goed had uitgedacht, maar hij moest heel precies alles wat er gebeuren kon of moest, vastleggen, zodat er geen twijfels aan GOD´s ideeën zouden opkomen.

GOD´s rijk zou juist in het hart van het heelal liggen, en daar zouden geen avontuurtjes tussen ongetrouwde mensen voorkomen, of leugens verteld worden.

Iedereen die in God´s rijk vertoefde zou eventueel direct naar de hemel gaan, omdat ze nooit gezondigd hadden, en over de rest van het heelal maakte GOD zich geen zorgen.

Hij had tenslotte de mensheid gemaakt, en als ze niet wouden luisteren, of liever doen waar ze zelf zin in hadden, dan maakte hem dat weinig uit.

Dus gelukkig kunnen we een prachtige toekomst tegemoet zien. Misschien niet voor ons zelf, maar zeker voor onze kinderen of klein-kinderen.

Ooit zal iedereen die maar wil veilig volgens GOD´s wetten kunnen leven!
























40


Make a free website with Yola