STIL STAAN STERREN AAN MIJN HEMEL


GEDICHTEN


VAN


THEO TAMMES


1976



Dit is een verzameling gedichten, meestal Haiku,

geschreven tussen 1970 en 1976.


Omdat ik toen geen uitgever kon vinden, en dertig jaar later nog steeds niet, worden deze door Riverhouse Publishers uitgegeven.




Copyright by

Theo Tammes


Casa Azul

Porto do Paul

Pernes

2000-500

Portugal



email theotammes @gmail.com

website http://theotammes.yolasite.com/

website http://dragonsandbirds.freehomepage.com/



















we gleden samen

over de besneeuwde weg,

de auto en ik









het water ruist, van

waar kwam het, waarheen gaat het?

Waarom hoor ik het?











Donker stroomt de beek,

donker wordt de dag- morgen,

is het dan weer licht?










Gedichten schrijft men

niet voor lezers- schrijf

ik niet voor lezers...........

 

 

 

 

 

 

het oplossen van

de mist der dageraad- de

dag wordt geboren










hier zijn geen Boeddhas

-maar hoe werkelijk alles

is, bij dageraad










zo worden eters

gegeten, de hond eet het

klokhuis met de worm!










Dichten is niet zo

moeilijk, maar uitgeven is

des te moeilijker!

 

 

 

 

 

Stil sluimerend blad

-zo groen nog- wil liefst maar niet

meedoen aan de herfst










Ontroerend zijn die

gedichtjes toch soms- maar eerst

moet je ze lezen!










Een koude onrust

me naar het einde laten

voeren, heel alleen?










Stil spelen blaadjes,

ritselen in herfstwind heen

en weer, heen en weer

 

 

 

 

 

Reiziger tegen wil

en dank, hoeveel nachten,

hoeveel plaatsen nog?










Altijd sterven de

verkeerden eerder dan de

rest, dat is de pest!










Wie was er ook weer

voor ons alle gestorven,

wie was dat dan toch?










Een paar dagen stil

en vreedzaam doorbrengen op

een boerderijtje

 

 

 

 

 

Stil wat aan mijn baard

plukken en maar niet zoveel

denken, bezig gaan











Wacht nu weer alleen

zijn, isolatie, ga ik

het toch proberen?











Een vrouw als een engel,

rustig melodieuze vrede

-voor haar zo gewoon.








Het gloeien van mijn

sigaret in het donker-

weer ben ik alleen.

 

 

 

 

 

En die vogeltjes

spelen, kwetteren alsof

het nooit regende.










Door mijn raam zie ik

bomen die ook niet kunnen

slapen- volle maan.











Wij leven op de

drempel van een nieuwe tijd,

brengt narigheid......









Mijn water over

God´s akkers, en God´s water

over mij akkers.

 

 

 

 

 

Flonkerende

nachtsterretjes, door het licht

van de koplampen.









Oorverdovende

muziek, een kelder vol met

moderne jeugd. Leuk?










In geval van twijfel

kan men altijd raad vragen,

alleen, bij wie?











Ronddraaien, steeds maar

ronddraaien om jezelf heen

-dichterbij komen?

 

 

 

 

 

 

 

 

´s ochtends melken

´s avonds melken, zo gaan

mens en dier samen.










De zon gaat onder,

de dag gaat voorbij, straks gaat

de natuur slapen.










Zo´n kleine vlo

denkt dat hij alleen maar ruilt,

bloed voor jeuk plus zuur.










Regels vol van

regels vol van woorden vol

van letters- regels........

 

 

 

 

 

 

 

 

Gouden september

zon schijnt in gorgelende

stroom, en ik luister!











O water, altijd

stroom je terug naar de zee

-en zingt van vreugde!











Vlammendans op het

plafond, in de donkere

kamer- morgen weer?








Jouw adem naast me

wat heb ik gewonnen, wat

heb ik verloren?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De hond slaapt op de

bank, niet op zijn kussen

-oude gewoonte.











Het licht van de kaars

in deze winternacht, ik

rook een sigaret.










Sneeuw op de velden,

wolken aan de hemel, sinds

de laatste volle maan.









Zo groot en zo rond

-was die laatste herfstmaan, in

de ijskoude nacht.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In het natte gras,

zat de vuursalamander,

en wachtte- op mij?











Drie reeën, vlak voor

het bord: Overstekend groot wild!

-hoe wij schrokken










Over het water

van de rivier lopen, dan

moet het winter zijn!









De dichter dicht weer

uit zo lang versloten bron,

die nu overloopt......

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ik ben maar een stom

dichtertje, te gevoelig

voor deze wereld!











Zoveel boosheid en

onbegrip tussen ons, na

zon lange tijd.











De koffie pruttelt

op de kachel, en jij bent weg.

Je doet me zeer.








Er moet zoveel gedaan, en

er moet zoveel gebeuren,

er is nog zoveel tijd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

We zijn op weg, we

komen ergens vandaan, we

gaan ergens naar toe.











Ik laat het blad maar

verder wit, dat past zo mooi

bij de sneeuw buiten.........
























Kom,zingt de zee. Kom

wenken de golven. Ik kom,

zingt dansend water!










De zwaartekracht zegt:

langzaam of snel, alles moet

naar omlaag stromen!











O hoge bergen,

hoe diep jullie wortels gaan,

zo groot zijn jullie!









Nu ik zo moe ben,

dicht ik maar een beetje, met

mij hoofd op tafel!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoeveel woorden gaan

verloren, blaast de wind steeds

voor zich uit, zoveel!










Kleine geesten zijn

vergif voor grote geesten,

dodelijk vergif.











Al zijn wijsheid helpt

de wijze niet als hij met

mensen om wil gaan.......









Stille woordenzee,

ligt in mij nog te wachten

-op volgende vloed.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De kaars op tafel

brandt, de liefde in mij brandt,

en mijn pijp brandt ook!











Twee hondjes spelen

in het park, zij kunnen niet

lezen: Verboden ….....











Stil staan sterren

aan mij hemel, niemand kan

die van mij stelen!








O mensen, waarom

moet ik altijd antwoord op

jouw vragen weten?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De dag begint als

de geit gemolken is en

de kippen gevoerd.











Het werkelijk mooie

kan net als het werkelijk slechte

niet met woorden gezegd worden











Wat is een wereld zonder dichters?

Wat is een dichter zonder wereld?








Twee bomen blijven altijd

rustig naast elkaar staan

twee mensen willen altijd

één mens worden.


Make a free website with Yola